Toen ik een peuter was, mocht ik van mijn moeder een pop uitzoeken. In de speelgoedwinkel waren tientallen westerse poppen, maar ik koos de enige niet-westerse: een donkere pop met kroeshaar. Ik was er blij mee en noemde haar Sacha.
In de tijd dat ik me met Afrika ging bezighouden, verwees mijn moeder hier soms naar. Ze zei hoe mijn keuze haar had verbaasd: ik had destijds nog nooit iemand met een donkere huidskleur gezien. De interesse in Afrika zat er blijkbaar al van jongs af aan in.
Eerst vond ik die keuze ook opmerkelijk, maar later begon ik te twijfelen. Dat gebeurde toen ik een westerse pop aan een Afrikaans kind overhandigde. De pop was een cadeau van een bevriend echtpaar in Nederland aan het dochtertje van mijn Rwandese vriendin.
Het meisje – toen drie – noemde de pop ‘baby’. En, zoals je nou eenmaal met baby’s doet, bond ze hem met een lap op haar rug en wiegde hem zachtjes lopend in slaap. ‘Stil, de baby slaapt al,’ zei ze bestraffend toen ik mijn stem iets te veel verhief. Over de huidskleur van de pop geen woord.
Op haar achtste, toen een Deens stel met een echte baby op bezoek kwam, noemde ze de huidkleur wel. ‘De baby is een muzungu (blanke)!’ riep ze opgewonden over de Skype. Ze vond het geweldig en wilde steeds met de baby spelen. En toen ze mijn pop Sacha over de Skype in beeld kreeg, vroeg ze meteen: ‘wat is dat?’
Achteraf is het misschien toch niet zo opmerkelijk dat ik als peuter mijn oog op Sacha liet vallen. Misschien koos ik gewoon de pop die ik het leukste vond, en had die toevallig een donkere huidskleur.